God gaf mij een stukje aarde en de regen kwam en de zon scheen en de wind woei de zaadjes. Vanzelf kwamen er verschillende soorten heel kleine onooglijke plantjes op.
Ik groef een put om ze in de droge tijd te kunnen begieten en ze groeiden op tot mooie varens, chevelures, mooie planten met bloemen, sommige zelfs tot bomen. Ik heb geen dure grote rozen, alleen wilde rozen, wilde bloemen, wilde planten.
Op mijn wandeling nam ik soms zaadjes van planten mee die ik graag zou hebben. O je kunt van alles planten als je maar genoeg grond hebt, ze geregeld begiet en verzorgt.
Ik heb een vijvertje gemaakt aangesloten met een slootje. Waterplanten - ik plantte de wilde waterlelie, de lotus, een Chinese treur-wilg - , visjes, garnalen, kreeftjes, een schildpadje, kikkers, libellen, vuurvliegjes kwamen vanzelf.
Er kwamen vlinders, bijen, krekels, cicada’s, hagedissen, eekhoorns, vleermuizen, vogels nesten in mijn tuin.
Ik heb mij een hutje gebouwd en het tuintje op het stukje aarde is een paradijs geworden voor mijn ogen, mijn oren, mijn mond, mijn neus, …
“Wat ben jij knap,” zei ik tegen hem, “en toch heb jij geen geweldige opleiding gehad, of tuinologie gestudeerd, geen dure zeldzame planten gekocht maar je hebt je toch een paradijs verworven.”
Ha. Ha. Zo feliciteer ik mij zelf, want ik ben zelf die tuinman.
This is my book. You can read it.
No comments:
Post a Comment